close

Fotograferen in de automatisch stand kan natuurlijk perfect. Wil je wat meer controle over het eindresultaat is het fotograferen met wat meer basiskennis handig meegenomen. Zo haal je je camera misschien een keer uit de automatische stand of schakel je over naar de andere mogelijke standen op je camera.

In fotografie zijn drie hoofdinstellingen die de uiteindelijke belichting van de foto bepalen. Diafragma, sluitertijd en iso hebben hier namelijk invloed op. Deze drie bepalen tezamen het eindresultaat.

Geen zorg over de vele begrippen, in de praktijk valt het allemaal best mee. Al die getallen en rare termen zijn misschien niet altijd even duidelijk, maar zijn in principe niet héél belangrijk om leuke foto’s te verkrijgen.

Diafragma:

Het diafragma zou je kunnen vergelijken met het menselijk oog. Loop je op een zonnige dag buiten, dan is je pupil van je oog klein. Loop je een donkere ruimte in, zal je pupil veel groter worden. Kortom als je fotografeert bij veel licht, kies je best een klein diafragma. In een donkere omgeving waar weinig licht is kies je best een groot diafragma.

Het diafragma wordt aangegeven door een F-Getal. Waar een groot diafragma een klein getal is en een klein diafragma een groot getal is.
f/1.4 = Groot diafragma (voor gebruik bij weinig licht)
f/22 = Klein diafragma (voor gebruik bij veel licht)

Het diafragma bepaald echter ook de scherptediepte in je foto. Dit wil zeggen hoeveel er scherp is in je foto.
Bij een groot diafragma (f/1.4) heb je weinig scherptediepte. Hiermee zorg je ervoor dat je punt waarop je focust scherp is, en de achtergrond wazig(er) is. Kies je een kleiner diafragma (f/8) zal je veel meer scherptediepte krijgen.

De foto met diafragma f/2.8 heeft weinig scherptediepte, de foto met de houten achtbaan veel scherptediepte. Indien je een foto maakt met weinig scherptediepte kan je de kijker naar een specifiek punt in de foto laten kijken. In het voorbeeld hierboven zijn dat in dit geval de rode schoentjes.

Gert-Jan

The author Gert-Jan

Leave a Response